De hoofdregel van de bewijslast bij letselschade is neergelegd in artikel 150 Rv.[1] Deze regel houdt in dat de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast van die feiten of rechten draagt. In beginsel dient het slachtoffer van een ongeval te bewijzen dat zijn geleden schade door de veroorzaker is ontstaan.
Op grond van artikel 6:98 BW [2] komt slechts de schade voor vergoeding in aanmerking die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. Artikel 6:98 BW vormt een neerslag van de leer van de ‘toerekening naar redelijkheid’.
Aansprakelijkheid
De invulling van de toerekening naar redelijkheid gebeurt door de in de wet bepaalde factoren:
- de aard van de aansprakelijkheid, en
- de aard van de schade.
Voor wat betreft de aard van de aansprakelijkheid geldt dat een ruime toerekening is gerechtvaardigd bij de schending van verkeers- of veiligheidsnormen en dat een nauwer causaal verband is vereist bij risico-aansprakelijkheid. Bij de aard van de schade geldt voor overlijden en letselschade een ruime toerekening.
Voorzienbaarheid
Ook de voorzienbaarheid is van belang (het bepalende tijdstip, voor wie, in welke mate). Bij de toerekening naar redelijkheid kan daarnaast worden aangesloten bij de deelregels van Brunner.[3]
Aangenomen wordt dat een ‘redelijke mate van waarschijnlijkheid’ voldoende is om causaliteit aan te nemen.
CSQN-verband en meervoudige causaliteit
Op het gebied van causaliteit wordt veelal onderscheid gemaakt tussen de vestigingsfase en de omvangsfase van de aansprakelijkheid. Het conditio sine qua non-verband is een minimumeis die aan de causaliteit wordt gesteld. Dit houdt in dat de onrechtmatige gedraging een voorwaarde is geweest zonder welke de schade niet zou zijn ontstaan.
Uitzonderingen
Uitzonderingen op de (strikte) toepassing van het conditio sine qua non-criterium doen zich in het bijzonder voor in geval van meervoudige causaliteit.
Bij meerdere aansprakelijkheidsvestigende gebeurtenissen die de schade mogelijk hebben veroorzaakt of mede hebben veroorzaakt kan gedacht worden aan:
- samenlopende oorzaken,
- afzonderlijke gelijktijdig werkende oorzaken,
- afzonderlijke,
- achtereenvolgend werkende oorzaken,
- onderbreking van de causaliteit, en
- alternatieve causaliteit.
Ingevolge artikel 6:99 BW rust de verplichting om de schade (in geval van alternatieve causaliteit) te vergoeden op ieder van deze personen. Artikel 6:99 BW is ook van toepassing jegens degene die de gehele schade kan hebben veroorzaakt in het geval er mogelijk nog een andere aansprakelijkheidsvestigende gebeurtenis is, waarvoor een ander verantwoordelijk is, die (ook) een deel van de schade heeft veroorzaakt.[4]
Eigen schuld
“Wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend” kan er sprake zijn van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW. De mate van eigen schuld wordt beoordeeld aan de hand van de causale verdeling (primaire maatstaf) en de billijkheidscorrectie.
Bij de causale verdeling wordt de vergoeding verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.
Vervolgens kan als het resultaat niet bevredigend is een billijkheidscorrectie worden toegepast, zodat een andere verdeling plaats vindt, de vergoedingsplicht geheel vervalt of juist in stand blijft.
De bewijslast van eigen schuld rust op de partij die zich op eigen schuld beroept. Artikel 6:101 BW ziet zowel op het ontstaan van de schadeveroorzakende gebeurtenis als op de omvang van de schade.[5]
Bewijslast bij letselschade
Lees verder over bijzondere bewijsregels bij bewijslastverdeling: Letselschade en bewijslastverdeling deel II: bijzondere bewijsregels
Heeft u vragen over de bewijslast bij een zaak omtrent letselschade? Neem gerust contact op met een ervaren letselschade advocaat van Utrecht Letselschade Advies voor een vrijblijvende kennismaking.
[1] De hoofdregel is gebaseerd op de zogenoemde objectiefrechtelijke leer. Uitgangspunt van deze leer is dat elke procespartij de bewijslast draagt van die (gestelde) feiten, waarvan het materiële recht het door haar ingeroepen rechtsgevolg afhankelijk heeft gesteld. Zie: W.D.H. Asser, Asser Procesrecht 3. Bewijs. Deventer: Kluwer 2013, nrs 277-279.
[2] Prof. Mr. C.J.M. Klaassen, Monografieën BW Schadevergoeding: algemeen, deel 2 B-35, nr. 31 en 32.
[3] Prof. Mr. C.J.M. Klaassen, Monografieën BW Schadevergoeding: algemeen, deel 2 B-35, nr. 31 t/m 43 en prof. mr. J. Spier, Hartlief e.a. (2012), ‘Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding’, 6e druk, 2012, nr. 218, deelregels Brunner.
[4] Prof. Mr. C.J.M. Klaassen, Monografieën BW Schadevergoeding: algemeen, deel 2 B-35, nr. 64 t/m 74.
[5] Prof. mr. J. Spier, Hartlief e.a. (2012), ‘Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding’, 6e druk, 2012, nr. 226 t/m 229.