Hoge Raad 23 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2988
Onlangs heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan omtrent de verjaring van een voorbehoud in een vaststellingsovereenkomst met een verzekeraar. De vraag was op welk moment de 20-jaarstermijn ingaat.
Het ongeval
In 1980 raakt een dan 19-jarig slachtoffer betrokken bij een ongeval waarbij hij letsel aan zijn knie oploopt. De aansprakelijkheid wordt erkend door NBM en in 1985 komt het slachtoffer met de verzekeraar tot een minnelijke schaderegeling waarbij een vaststellingsovereenkomst wordt opgesteld.
De vaststellingsovereenkomst met voorbehoud
In de vaststellingsovereenkomst wordt een voorbehoud opgenomen voor…
“…de financiële gevolgen waarvan vastgesteld wordt dat deze voortvloeien uit een belangrijke afwijking ten opzichte van de situatie en invalidering als beschreven in het rapport van de als onafhankelijk deskundig orthopedisch chirurg.”
Het rapport dateert uit 1982.
Beroep doen op het voorbehoud
Het slachtoffer stelt dat hij sinds 2007 toenemende lichamelijke klachten heeft aan zijn knie waardoor hij niet meer volledig zijn werkzaamheden kan verrichten.
Medio 2008 schrijft de advocaat van het slachtoffer de verzekeraar om hen te informeren over de klachten van het slachtoffer. Er wordt uitgezocht of de klachten dezelfde zijn als omschreven in het expertiserapport uit 1982. Het komt niet opnieuw tot een schadeafwikkeling.
In 2010 verzoekt het slachtoffer de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht te gelasten. De deskundige stelt vast dat er sprake is van artrose in de knie die waarschijnlijk toe te schrijven is aan het ongeval uit 1980. De schade die voortvloeit uit de initiële letselschade komt voor rekening van de verzekeraar NBM. Het slachtoffer beroept zich op het voorbehoud uit de vaststellingsovereenkomst.
Verweer verzekeraar
De verzekeraar stelt dat de vordering van het slachtoffer is verjaard omdat de 20-jaarstermijn van artikel 3:307 lid 2 BW is overschreden. De verjaringstermijn begint op basis van lid 2 te lopen vanaf het moment dat “opeising op zijn vroegst mogelijk is”.
Volgens NBM was de betreffende vordering reeds vanaf het moment van de schadeafwikkeling in 1985 opeisbaar omdat op dat moment de schadevordering – ook voor de toekomst – opeisbaar was.
De verzekeraar stelt dat de vordering in 2005, 20 jaar na de afwikkeling, is verjaard.
Wat zeggen de rechtbank en het hof?
De rechtbank en het hof zijn het niet met de verzekeraar eens. De verjaringstermijn van 20 jaar is pas gaan lopen op het moment dat het slachtoffer bekend raakte met de schade waarvoor het voorbehoud was opgenomen (artikel 3:307 lid 2 BW). Het slachtoffer was daarmee pas in 2007 bekend.
Het hof overweegt daarbij tevens dat de partijen met de vaststellingsovereenkomst en het voorbehoud beoogden de opeisbaarheid van eventuele toekomstige schade afhankelijk te maken van een opschortende voorwaarde (namelijk: een belangrijke afwijking ten opzichte van de situatie en de invalidering als beschreven in het rapport).
De verzekeraar gaat in cassatie bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat het aanvangsmoment van de verjaringstermijn van 20 jaar ex artikel 3:307 lid 2 BW kan worden bepaald door de vaststellingsovereenkomst.
Het voorbehoud zoals is opgenomen in de vaststellingsovereenkomst tussen partijen kan worden aangemerkt als een opschortende voorwaarde. In dat geval is de vordering op zijn vroegst opeisbaar zodra die opschortende voorwaarde in vervulling gaat.
Vanaf 2007, het moment dat het slachtoffer knieklachten kreeg die gerelateerd konden worden aan het ongeval, is de verjaringstermijn gaan lopen. De vordering van het slachtoffer is niet verjaard.
Letselschadeadvocaat
Heeft u een vordering vanwege letselschade die u heeft opgelopen en twijfelt u of de vordering is verjaard? Neem dan vrijblijvend contact op met een letselschadeadvocaat van Utrecht Letselschade Advies. Wij staan u graag te woord!