Rechtbank Gelderland, 12 oktober 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:5852
In de nacht van 22 op 23 juli 2013 is een man de woning van een gezin binnengedrongen waarbij hij de moeder van het gezin door wurging om het leven heeft gebracht. De 7-jarige zoon van de vrouw lag op dat moment te slapen en heeft zijn moeder de volgende ochtend gevonden liggend naast haar bed in een plas bloed. Hij heeft 112 gebeld en nadat de politie arriveerde moest de jongen in de woning blijven gedurende het sporenonderzoek waarbij ook aan zijn lichaam forensisch onderzoek is verricht. De jongen is door dit alles ernstig getraumatiseerd.
De man is door het gerechtshof op 30 april 2015 schuldig bevonden aan doodslag en is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar met TBS en dwangverpleging. De nabestaanden van de moeder hebben zich in het strafproces gevoegd als benadeelde partij waarbij een deel van de vordering is toegewezen.
Voor de resterende schade hebben de eisers zich gewend tot de Rechtbank Gelderland. De eisers in deze procedure zijn: vader, moeder en de broer en zus van de vrouw, de ex-partner van de vrouw en haar minderjarige zoon.
De vordering
De 6 eisers stellen de dader aansprakelijk op grond van een onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW. Zij vorderen ieder schadevergoeding bestaande uit materiële schade (waaronder arbeidsvermogensschade) en immateriële schade die zij hebben geleden door de doodslag op de vrouw in de vorm van shockschade.
De onrechtmatige daad
Op grond van artikel 161 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geldt dat een vonnis van de Nederlandse strafrechter waarin een strafbaar feit bewezen is verklaard, en de verdachte geen beroep heeft ingesteld tegen dat vonnis, dwingend bewijs oplevert van dat feit. De verdachte heeft tegen het vonnis van het gerechtshof van 30 april 2015 geen beroep ingesteld, het staat dan ook vast dat de man de vrouw door wurging om het leven heeft gebracht. Daarmee staat ook de onrechtmatige daad op grond van artikel 6:162 BW vast.
Shockschade
De eisers stellen dat zij in de periode voor de moord op hun dierbare in grote angst leefden dat de dader de vrouw iets zou aandoen. Die angst is uiteindelijk waarheid geworden. Gelet op hun grote angst voorafgaand aan de dood van hun geliefde, de woede en onbegrip over het handelen van de politie alsmede de brute wijze waarop de vrouw om het leven is gekomen, stellen eisers dat er daarmee sprake is van een directe confrontatie, waardoor zij allen zijn getraumatiseerd en recht hebben op shockschade.
Het gaat bij shockschade om een shock die iemand krijgt door het waarnemen van of het geconfronteerd worden met een ernstig ongeval dat een ander overkomt. Deze shock kan leiden tot geestelijk letsel. Shockschade is de schade die men door dit geestelijk letsel lijdt.
Voor toekenning van ‘shockschade’ is voldoende dat een rechtstreeks verband bestaat tussen het gevaarzettend handelen enerzijds en het geestelijk letsel dat een derde door de confrontatie met de gevolgen van dit handelen oploopt anderzijds. Deze confrontatie kan ook plaatsvinden (kort) nadat de gebeurtenis die tot de dood of verwonding van een ander heeft geleid, heeft plaatsgevonden.[1]
Vonnis
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van 7-jarige zoon sprake is van een directe en rechtstreekse confrontatie met de gevolgen van het misdrijf en dat het geen twijfel lijdt dat hij bij deze confrontatie een ernstige psychische schok heeft opgelopen.
De rechtbank heeft aan de minderjarige jongen een bedrag van € 40.000,00 aan shockschade toegekend. De vorderingen van de overige eisers worden afgewezen.
Letselschadeadvocaat
Meer weten over shockschade na een misdrijf? Neem contact op met een letselschadeadvocaat van Utrecht Letselschade Advies.
[1] Hoge Raad 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356.